In ons land zijn drie soorten slangen te vinden: de ringslang, de adder én de gladde slang. Mocht je één van hen tegenkomen, dan is de kans het grootst dat je de ringslang ziet. Je kunt ‘m vinden bij het water. Waar je op moet letten? Dit reptiel wordt zo’n 1,30 meter lang. Ook heeft hij – hoe kan het ook anders – een gele ringvormige vlek in zijn nek.
Zoeken
Ringslang
“De ringslang is de enige slang in ons land die eieren legt!”
Landgenoot
Ongevaarlijk
Sommige mensen zijn bang voor de ringslang, maar dat is helemaal niet nodig. Deze slang is niet giftig en daarnaast bijt ie haast nooit. De grote vraag is hoe hij dan probeert een vijand te verjagen. Nou, door te stinken! Bij gevaar scheidt deze gast een vies ruikend goedje uit. Dat komt uit zijn achterste.
Toneelspel
Wist je dat de ringslang een waanzinnig goede toneelspeler is? Bij gevaar doet ie soms net of ie dood is. Hij hangt zelfs zijn tong uit zijn bek. Met al die trucjes hoopt hij zijn vijand voor de gek te houden. Die heeft helemaal geen zin in een dood hapje. “Pfieuw, gered!”
Zonnebaden
Een ringslang weet zich goed te verstoppen. Je maakt de meeste kans om ‘m te zien in het ochtendzonnetje. Een slang is namelijk koudbloedig. Daarom moet ie zich eerst opwarmen in de zon om energie te krijgen. Pas dan is ie klaar om op jacht te gaan naar een lekker hapje, zoals een slak, worm of insect.
Regenwormen
’s Zomers is het tijd voor het ringslang-vrouwtje om eieren te leggen. Meestal legt ze er twintig tot dertig. Ze hebben de grootte van een olijf. Na ongeveer acht weken kruipen de baby-ringslangetjes uit hun ei. “Hallo wereld!” Ze zijn maar zestien centimeter lang en lijken op grote regenwormen.
